Een medewerker van een accountantskantoor verzorgt voor het jaar 2017 de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB2017) van een piloot. De piloot woont in Nederland en zijn werkgever is gevestigd in Brussel, België, en dat is ook de standplaats van de piloot. De medewerkster verzoekt in de aangifte om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en uiteraard ook om de zogenoemde Algemene Compensatieregeling; dit laatste vanwege een erg hoog bedrag aan Persoonsgebonden aftrek.
Bij de vaststelling van de definitieve aanslag IB2017 maakt de Inspecteur een fout: hij past de gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet toe. Het accountantskantoor dient vervolgens – tijdig – een bezwaarschrift in tegen die aanslag IB2017.
Bij de behandeling van het bezwaarschrift stelt de Inspecteur een aantal aanvullende vragen. Het accountantskantoor weet bij een aantal vragen niet goed wat te antwoorden en neemt contact met mij op.
Bij bestudering van het dossier constateer ik dat de Inspecteur – althans naar mijn mening – nogal wat fouten heeft gemaakt. In essentie komt het erop neer dat de Inspecteur de aanslag “blind” heeft vastgesteld en dus onvoldoende heeft gekeken naar de in de aangifte vermelde antwoorden en verzoeken; de Inspecteur schendt het zorgvuldigheidsbeginsel en zijn onderzoekplicht.
Daarnaast vraagt de Inspecteur in de bezwaarfase ook informatie, welke geen relevantie heeft voor de inhoudelijke behandeling van het bezwaar.
Ik neem telefonisch en schriftelijk (op verzoek van de Inspecteur: per e-mailbericht) contact op met de Inspecteur en ik verstrek hem de gevraagde informatie + bijbehorende toelichting. Tevens vraag ik om een inhoudelijke reactie van de Inspecteur.
Out of the blue ontvangt de piloot – en dus niet ik, als gemachtigde – de uitspraak op het ingediende bezwaarschrift; de Inspecteur wijst alle bezwaren af en kent geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting toe!
Hoewel met name de overheid meer dan regelmatig het adagium aanhoudt dat “eenieder wordt geacht de wet te kennen”, gaat de Inspecteur (ook daarna) naar mijn mening flink in de fout:
- Hij schendt het hoorrecht, want houdt geen hoorgesprek
- Uiteindelijk weet ik de Inspecteur te overtuigen dat hij toch -en alsnog – een hoorgesprek moet houden: hierdoor kan ik verzoeken om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, want dit is het accountantskantoor vergeten te vragen
- Hij schendt het inzagerecht, want hij verstrekt niet alle relevante informatie
- Hij bereidt zich onvoldoende voor op het hoorgesprek en kent dus het dossier niet voldoende
- Hij deelt mee dat geen recht bestaat op een kostenvergoeding omdat de Inspecteur nu eenmaal de aangifte heeft gevolgd; dit is dus aantoonbaar onjuist en ook nog eens in strijd met artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht
- In zijn verslag van het hoorgesprek laat de Inspecteur hem onbevallige onderwerpen (bewust?) weg en tevens voegt hij elementen toe, welke tijdens het hoorgesprek in het geheel niet eens aan de orde zijn geweest
- Vervolgens doet de Inspecteur weer uitspraak op het bezwaarschrift; dit is formeel volkomen onjuist (beter is: hartstikke fout)
- Als klap op de vuurpijl deelt de Inspecteur mee dat we alleen tegen de 2e uitspraak bij de rechtbank in beroep kunnen gaan; ook dit is weer onjuist
- En zo zijn er nog een paar onderdelen, waar de Inspecteur zich niet aan de wet houdt.
Ik heb in en na overleg met het accountantskantoor – en dit om een eventuele beroepzaak te voorkomen – weer contact opgenomen met de Inspecteur en hem schriftelijk op het bovenstaande gewezen. Ik ben benieuwd naar zijn reacties.
Maar hoe je het wendt of keert, ook de Inspecteur moet zich aan de wet houden.
Ik begrijp nog steeds niet waarom Inspecteurs tot op de dag van vandaag met name het hoorrecht zo vaak schenden. De jurisprudentie laat zien dat dit frequent voorkwam en nog steeds voorkomt.
Vergeet niet: met “eenieder” wordt namelijk ook de Inspecteur bedoeld.