Al jaren lees je berichten dat met name MKB-ondernemers:
- niet of onvoldoende zijn verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid en
- (mogelijk) onvoldoende geld hebben gereserveerd voor hun Oudedag.
Volgens het CBS telde Nederland eind september 2019 bijna 1,9 miljoen MKB-bedrijven (eenmanszaken, firma’s, bv’s). Van die MKB-bedrijven is dan ongeveer 1,5 miljoen werkzaam als zzp’er. Afgezien van vennootschappen onder firma en maatschappen, verenigingen en stichtingen, zijn nog 375.000 bedrijven met één of meerdere personeelsleden.
Voor velen van die 1.9 miljoen bedrijven geldt hetgeen hiervoor staat onder a. en b.
Maar dat is helaas niet alles.
Als werkgever moet je een werknemer, welke je ontslaat of diens arbeidsovereenkomst niet verlengt, een zogenoemde transitievergoeding betalen. Dit is geregeld in artikel 7:673 BW.
Veel ondernemers hebben grote – vooral financiële – moeite met de verplichte transitievergoedingen en dan uiteraard met de maximale hoogte ervan.
De coronacrisis laat ons heel duidelijk zien dat het door ondernemers/werkgevers verschuldigd worden van transitievergoedingen, op dit moment haast onmogelijke maakt om personeel te ontslaan. Ik ben dan ook van mening dat deze wetgeving er mede de oorzaak van is dat vele ondernemers zich wel twee keer en soms zelfs wel vijf keer bedenken alvorens personeel aan te nemen.
In het verleden heb ik de problemen meegemaakt van een vennootschap onder firma (VOF), een glaszettersbedrijf in de tuinbouw, met twee vennoten. Die VOF had al enige decennia twee – dezelfde – personeelsleden en die personeelsleden ontvingen al die jaren een substantieel hoger loon, dan volgens de cao als minimum moest gelden.
Op een gegeven moment moeten de beide vennoten besluiten om met hun onderneming te stoppen; ze zijn beiden dan inmiddels de 65 jaar gepasseerd en ze hebben goed gespaard in hun pensioenpotje.
Waar ze echter niet op hebben gerekend, is de hoogte van de door hen aan het personeel te betalen transitievergoeding, want ja, stoppen met hun onderneming betekende ook het ontslag van de beide personeelsleden. De transitievergoedingen waren in totaal ruim € 220.000,– oftewel ongeveer € 110.000,– per vennoot. Ik hoef hier niet te melden dat dat bedrag van € 110.000,– betaald moest worden uit de pensioenpot van iedere vennoot.
Het gevolg was dat de beide vennoten feitelijk niet met hun onderneming konden stoppen en dus nog jaren samen het zware werk moesten blijven doen.
Ook met de beide personeelsleden konden de vennoten niets regelen; zeker niet toen hun vakbond zich ermee ging bemoeien.
Uiteindelijk hebben we na bestudering van de cao’s (ook die uit de vroegere jaren) voor de beide vennoten alles toch nog goed kunnen regelen.
Dit voorbeeld geeft echter duidelijk aan dat je als ondernemer/werkgever in vele gevallen al vroeg moet beginnen met het reserveren van voldoende liquide middelen om de transitievergoedingen, want die zullen er haast zeker komen, te kunnen betalen.
Mijn advies is om, mits financieel natuurlijk haalbaar en mogelijk, al in een vroeg stadium financiële middelen te reserveren voor a. en b. hiervoor en ook voor ”het nieuwe c.”, de transitievergoedingen.