In mijn blog “Dat moet toch anders kunnen!” van 11 maart jl haal ik in het kort aan dat ik voor een adviesklant een verzoek om een (ingewikkelde) betalingsregeling heb gezonden naar de Belastingdienst. Helaas heeft de Belastingdienst inmiddels dat verzoek afgewezen.
De aan de Belastingdienst aangeboden betalingsregeling kwam in het kort neer op het volgende:
– Een maandelijkse betaling van € 2.000,– (exclusief invorderingsrente)
– Met ingang van 1 januari 2020
– Uiteraard onder bijhouden van alle fiscale verplichtingen, dus zowel de aangifte-, afdracht- als betalingsverplichtingen, maar
– Zonder het – kunnen – verstrekken van zekerheid, want deze is niet aanwezig.
Afgezien van deze ene hoge (inkomsten)belastingschuld heeft de desbetreffende klant geen belastingschulden of overige schuldeisers.
Het is wel zo dat bij de aangeboden betalingsregeling het bijna 66 maanden duurt eer de belastingschuld in het geheel is afgelost. Die betalingstermijn van 66 maanden overschrijdt dan ook de bij de Belastingdienst gebruikelijke looptijd van 12 maanden, maar ik meende dat daarmee een structureel probleem (belastingschuld is nu goed voor aanmaningen, dwangbevelen, betalingsachterstanden, et cetera) geconverteerd wordt in een structurele oplossing.
Belangrijk is om je te realiseren dat door het accepteren van de aangeboden betalingsregeling de Belastingdienst uiteindelijk 100% (!) van de belastingschuld + de bijbehorende invorderingsrente ontvangt.
Een ander belangrijk punt is dat door de weigering van de Belastingdienst de klant:
– gezien zijn verleden geen toelating tot de WSNP heeft
– zijn persoonlijk faillissement tegemoet kan zien
– voor de kosten van zijn levensonderhoud gedurende mogelijk de rest van zijn leven een beroep zal moeten doen op bijstandsuitkeringen.
En dat de Belastingdienst gezien de hoogte van alle huidige materiële belastingschulden (inclusief ZvW) al zijn vorderingen oninbaar moet lijden oftewel “Liever kwijt dan rijk”.
Als laatste “redmiddel” heb ik de klant geadviseerd contact op te nemen met een gespecialiseerde advocaat en te gaan voor een zogenoemd Dwangakkoord ex artikel 287a Faillissementswet. Zo’n dwangakkoord is speciaal voor de situatie dat één of enkele schuldeisers weigeren in te stemmen met een aangeboden betalingsregeling. De Rechtbank zal een verzoek voor een dwangakkoord toewijzen als de schuldeiser/Belastingdienst in redelijkheid de aangeboden betalingsregeling niet kan weigeren. De Rechtbank zal bij haar afweging rekening houden met de belangen van de schuldeiser/Belastingdienst.
Rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 juni 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:4989) beslist dat de Belastingdienst gehouden is akkoord te gaan met een in die casus aangeboden betalingsregeling. De Rechtbank memoreert in de uitspraak zelfs: “De rechtbank ziet zelden in een verzoek tot dwangakkoord een principiële keuze van schuldenaren om het akkoord zo in te richten dat alle vorderingen volledig worden voldaan” en dat is mede de reden voor de Rechtbank om het verzoek voor een dwangakkoord te volgen.
Overigens had de in deze zaak aangeboden betalingsregeling een looptijd van 60 maanden.
Ik ben benieuwd of de door mijn adviesklant aangezochte advocaat de Rechtbank om zo’n dwangakkoord zal verzoeken. Wordt ongetwijfeld vervolgd.