06-52500157 info@wisselkom.nl

De Belastingdienst heeft vele, vele “klanten” en een belangrijk verschil met
bedrijven en beroepsbeoefenaren is dat de Belastingdienst haar klanten niet zelf
uitkiest. Het is dit gegeven (de non-selectie) dat de wetgever ertoe heeft gebracht om de
Belastingdienst een aantal extra instrumenten van dwanginvordering te geven.

Een dwangvordering: het  Bodemrecht
Het bodemrecht geeft de Belastingdienst het recht om zich als eerste te verhalen
op de verkoopopbrengst van alle zaken, die zich op de bodem van de
schuldenaar (= belastingschuldige) bevinden. Het fiscale bodemrecht gaat in rang voor
de voorrechten van andere schuldeisers/crediteuren, zoals pandrecht en eigendomsvoorbehoud.
Het fiscale bodemrecht blijft zelfs geldig in geval van faillissement van de schuldenaar.
Bij faillissement rust het bodemrecht/bodembeslag op alle bodemzaken, dus ook
op bodemzaken van derden.

Bodemzaken
Onder het begrip bodemzaken vallen roerende zaken, die op de bodem staan van
de belastingschuldige en die ook dienstbaar zijn aan die bodem.
Voorbeelden daarvan zijn onder meer:

  • Kantoren > kantoorinventaris, computers, bibliotheek
  • Winkels/detailhandel > kassasystemen, winkelinventaris, kantine-inventaris
  • Productiebedrijven > machines, vorkheftrucks.

Niet als bodemzaken worden aangemerkt:

  • Voorraden
  • Bedrijfsauto’s

Deze zaken zijn immers niet bedoeld voor duurzaam gebruik in de
productiebedrijven, winkels, et cetera.

Faillissement en bodembeslag
Bij faillissement komt het bodembeslag ook te liggen op goederen/zaken van
derden, maar alleen wanneer die goederen/zaken zich duurzaam op de bodem
van de – dan – failliet bevinden. Het bodembeslag van de Belastingdienst op de goederen/zaken van de failliet gaat op in het faillissementsbeslag. De Belastingdienst kan zich op deze goederen niet verhalen.Maar het bodembeslag op de goederen van een derde wordt niet door het faillissementsbeslag getroffen, want de derde is zelf niet failliet. De Belastingdienst kan de goederen van derden die onder het bodembeslag vallen dus uitwinnen om haar vorderingen voldaan te krijgen.

Reële eigendom
In de Leidraad Invordering 1990 is bepaald dat de reële eigendom van derden
wordt ontzien.
Als de derde kan aantonen (is een zwaardere last dan ‘aannemelijk maken’) dat
de betreffende bodemzaak zijn eigendom is, zal de Belastingdienst deze
eigendom respecteren; ergo, geen bodembeslag leggen en zich verhalen op de
eventuele verkoopopbrengst.

Problemen in de praktijk
In de dagelijkse praktijk kon op ‘relatief eenvoudige’ manier de angel uit het
fiscale bodemrecht worden gehaald.

  •  Het (bedrijfs)pand werd verhuurd aan een derde, waardoor de machines, inventaris, et cetera zich niet meer op de bodem van de belastingschuldige bevond
  • De machines, inventaris, et cetera werden voortijdig – i.e. voordat de Belastingdienst bodembeslag kwam leggen – uit het pand gehaald of van de bodem van de belastingschuldige gehaald.

Als gevolg van het vorenstaande liep de Belastingdienst zeer vaak achter de
feiten aan en was invordering van de niet-betaalde belastingen en premies
illusoir geworden. Feitelijk was het fiscale bodemrecht zonder inhoud of kracht
geworden.

Wijzigingen in het bodemrecht met ingang van 1 januari 2013
Vanaf 1 januari 2013 moeten overige schuldeisers, die houder zijn van
bijvoorbeeld pandrechten of anderszins recht hebben op een bodemzaak en

  • de aan hen toebehorende zaken willen (laten) terughalen en/of
  • het (bedrijfs)pand van de desbetreffende ondernemer/schuldenaar willen gaan huren, de Belastingdienst over hun voornemen vooraf informeren. Het moet dan wel betreffen zaken met een waarde van meer dan € 10.000,–.

De Belastingdienst heeft vervolgens maximaal vier weken de tijd om te beslissen
of hij bijvoorbeeld zelf alsnog bodembeslag legt of beslist dat het de schuldeiser
is toegestaan de zaken te verwijderen. Gedurende die periode van vier weken is het de schuldeiser niet toegestaan om zelf de zaken weg te halen of zijn pand- of eigendomsrecht uit te oefenen.

Wanneer de Belastingdienst in die periode van maximaal vier weken de schuldeiser de kennisgeving verstrekt dat de schuldeiser de desbetreffende zaken mag verwijderen, et cetera, heeft de schuldeiser ook maximaal vier weken de tijd om dat te doen.

In het geval dat de schuldeiser niet wacht op de reactie van de Belastingdienst
en bijvoorbeeld de desbetreffend e zaken verwijdert van de bodem van de
schuldenaar, is de Belastingdienst gerechtigd de zogenoemde executiewaarde
van die zaken te schatten (maar wel fatsoenlijk onderbouwd) en zal de
schuldeiser die geschatte waarde aan de Belastingdienst moeten betalen (en dit
tot maximaal het bedrag van de belastingschuld van de schuldenaar).

Het zal duidelijk zijn dat hierdoor het fiscale bodemrecht weer een geducht
‘wapen’ van de Belastingdienst is geworden.

Overgangsrecht

  • de wetswijziging is ingegaan met ingang van 1 januari 2013, maar geldt alleen voor belastingschulden die zijn ontstaan na 31 december 2012
  • voor zekerheidsrechten, welke voor 1 januari 2013 al op bodemzaken zijn gevestigd, gaat de meldingsplicht pas in op 1 april 2013.

Mogelijke praktische gevolgen voor de praktijk

  • Omdat bijvoorbeeld banken en leasemaatschappijen hun vorderingen niet geheel kunnen innen, zullen zij de nadelige financiële gevolgen daarvan afwentelen op hun klanten. Een direct gevolg daarvan kan zijn dat een individuele ondernemer niet meer in staat zal zijn om bijvoorbeeld een machine te financieren of te leasen.
  • Schuldeisers zullen steeds vaker van hun klanten/schuldenaren verlangen dat die bijvoorbeeld elke maand een Verklaring Betalingsgedrag (aan te vragen bij en af te geven door de Belastingdienst) overleggen. Ook dit zal voor de schuldenaar kostenverhogend worden.

Steenbergen, januari 2013
Gidy Jansen