06-52500157 info@wisselkom.nl

Ik zie dat in de fiscale praktijk het meer dan eens voorkomt dat met elkaar gelieerde B.V.’s bijvoorbeeld de hoogte van de management fee “willekeurig” bepalen. Vaak is die bepaalde hoogte afhankelijk van de liquiditeitspositie van de desbetreffende Dochter-B.V. of is het de bedoeling om één van de partijen te bevoordelen.

Artikel 8b van de wet op de vennootschapsbelasting 1969 bepaalt dat in gelieerde verhoudingen de partijen met elkaar zakelijk moeten handelen (“At arm’s length”). Doen de gelieerde partijen dat niet, dan kan de Belastingdienst de kosten/winsten in fiscale zin corrigeren. Het uitgangspunt volgens artikel 8b wet VpB 1969 is dat rationeel handelende contractpartijen transactievoorwaarden overeenkomen, die helpen de bedrijfsdoelstellingen te realiseren en het resultaat te optimaliseren. Met andere woorden: handelen alsof je met echte derden handelt.

De Belastingdienst kan beoordelen of sprake is van een aanvaardbare verrekenprijs bij een transactie (management fee, inkoopprijzen, rentevergoedingen, etc.) tussen gelieerde partijen. De Belastingdienst heeft daarvoor wel een relatieve zware bewijslast.De Belastingdienst zal dienen na te gaan of het tussen niet-gelieerde partijen inderdaad gebruikelijk is om bijvoorbeeld geen management fees in rekening te brengen; zie ook Hoge Raad, zaaknummer 36446, 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4718.

Het vaststellen van een relevante management fee is echter geen exacte wetenschap. Wel wordt uitgegaan van rationeel handelende contractpartijen. Als niet – eenvoudig – de hoogte van een gebruikelijke management fee kan worden bepaald/berekend, zal de Belastingdienst een redelijke marge aanhouden waar binnen nog sprake is van een voor de Belastingdienst en de wet op de vennootschapsbelasting 1969 aanvaardbare “arm’s length”-prijs.

Bewijslast –> Het lijkt mij in elk geval verstandig om altijd in de administratie gegevens op te nemen, waaruit duidelijk blijkt hoe in het desbetreffende geval partijen zijn gekomen tot de  vergoedingen voor managementwerkzaamheden.

Stel dat het de Belastingdienst lukt om aannemelijk te maken dat een gebruikelijke management fee in een bepaald jaar (veel) hoger had moeten zijn, dan zijn de mogelijke fiscale gevolgen:
a. voor de Management-B.V. –> een hogere fiscale winst
b. voor de Dochter-B.V. –> voor hetzelfde bedrag een fiscaal lagere winst.

Omdat die aldus bepaalde fiscaal hogere management fee niet is gefactureerd, uitbetaald en ontvangen, wordt dat bedrag in fiscale zin aangemerkt als “informele kapitaalstorting” door de Management-B.V. en daarmee wordt voor elke aandeelhouder de fiscale verkrijgingsprijs van haar aandelenpakket verhoogd. Dat heeft alleen gevolgen bij bijvoorbeeld liquidatie van de Dochter-B.V. –> mogelijk fiscaal hoger aftrekbaar liquidatieverlies.

In gewoon Nederlands: mocht de Belastingdienst artikel 8b Wet VpB 1069 van stal halen, dan wordt de Management-B.V. vennootschapsbelasting verschuldigd over een fiscale winst (immers: meer management fee), terwijl zij die winst niet heeft “ontvangen”.

Het is daarom verstandig om in voorkomende gevallen tevoren altijd te overleggen met uw belastingadviseur.